Drs. W. Tukker, Groningen

 Cornelis Andries Tukker werd op 26 november 1938 in Rotterdam geboren als derde kind in het gezin van Wouter Tukker en Johanna Adriana Tukker-Timmers. Vader Tukker, wiens voorouders zich als boerenfamilie uit de Alblasserwaard in het Westland gevestigd hadden, was werkzaam als opzichter van een van de overslag­ plaatsen van de Rotterdamse haven. Hij was een harde werker en droeg deze eigenschap ook over op zijn kinderen. Kees’ moeder, afkomstig uit een Noord-Brabantse familie die de suikerfabriek in Dinteloord gesticht heeft, was bij vrienden en bekenden gezien als liefdevolle en zorgzame vrouw, wiens helpende hand zeker niet alleen het eigen gezin ten goede kwam. Van haar erfde Kees ook de muzikaliteit, die hem reeds als kleine jongen een plaats op de kerkorgelbank bezorgde. De sombere oorlogsjaren werden in het gezin extra schrijnend ervaren door het kort na elkaar door ziekte sterven van Kees’ oudere broer en zuster. Door enerzijds het verdriet om dit grote verlies maar anderzijds de vreugde om het behoud van haar jongste zoon droeg zijn moeder hem in haar bede in stilte op aan de dienst des Heren.

Bewuster dan tot dan toe het geval geweest was leefde het gezin nadien met de Hervormde Kerk mee. In de tijd dat Kees de lagere school doorliep, gingen zij ook vaak naar Delft waar Kees’ oom ds. W.L. Tukker stond en waar hij als jongen van acht jaar voor het eerst de roeping tot het predikantschap ervoer. Voor de middelbare school viel de keus zodoende op het streng gereformeerde Johannes Calvijn-Lyceum in Rotterdam, dat juist een nieuwe gymnasiumafdeling gekregen had. Hier voelde Kees zich erg thuis te midden van zijn klasgenoten en ook de docenten, van wie hij overigens de neerlandicus De Bruin later als zijn leermeester voor middeleeuwse kerkgeschiedenis aan de Leidse Universiteit terug zou zien. Omdat wiskunde niet zijn sterke kant was, lag gymnasium-alpha voor de hand, iets dat hij later toch enigszins betreurd heeft vanwege het nut der wiskunde voor de philosophie. Kort voordat hij eindexamen zou doen, stierf onverwacht zijn moeder, die hem door haar blijmoedig geloof vooral in geestelijk opzicht steeds tot grote steun geweest was. Haar wens kreeg echter gestalte toen Kees besloot na zijn eindexamen in 1957 theologie te gaan studeren in Leiden als voorbereiding op het predikantschap.

Aan de Leidse theologische faculteit heerste in die tijd een historisch-kritisch academisch milieu; vooral op oudtestamentisch gebied bestond er een godsdiensthistorische en semitisch-philologische traditie van naam. Het aantrekkelijke van deze kleine faculteit was, dat er veel contact mogelijk was tussen studenten en docenten en dat de hoogleraren hun studenten intensief konden begeleiden. In deze aangename, academische sfeer gelukte het Cornelis de gedegen opleiding tot theoloog vlot te doorlopen: in 1963 legde hij het doctoraal examen af in het hoofdvak Nieuwe Testament bij Sevenster met als bijvakken kerkgeschiedenis en dogmatiek, respectievelijk bij Bakhuizen van den Brink en Berkhof. In datzelfde jaar trad hij in het huwelijk met Vera Terlaak, die hij in het begin van de studie als medestudente aan de faculteit had leren kennen.

 Inmiddels was de jonge theoloog ingegaan op bet verzoek van Bakhuizen van den Brink om bij hem een assistentschap te komen vervullen. Het promotieonderzoek zou zich daarin concentreren op de directe ontstaansgeschiedenis van de Gereformeerde Kerk der Nederlanden rond bet einde van de 16e eeuw aan de hand van de acta van de Classis Dordrecht. Dit bood hem de gelegenheid om intussen de kerkelijke opleiding te voltooien en de studie wetenschappelijk af te sluiten met een promotie. De jaren van het assistentschap verliepen in een sfeer van goede en vruchtbare samenwerking tussen beiden. Cornelis leerde van zijn promotor wetenschappelijke akribie en interesse voor het onderzoek van historische bronnen en zijn begeleider had in hem een ijverig en nauwkeurig assistent, die hem onder andere bijstond in de redactie van het (onder theologiestudenten geduchte) Handboek der Kerkgeschiedenis in 4 delen. Op 16 december 1965 werd de dissertatie getiteld “De Classis Dordrecht van 1573 tot 1609” verdedigd ten overstaan van de promotiecommissie, die besloot tot bet judicium cum laude.

Ondanks bet aanbod om als wetenschappelijk medewerker aan de faculteit aangesteld te blijven, besloot Cornelis zich beroepbaar te stellen als predikant. Totdat er vertrokken zou worden naar een gemeente nam hij zijn intrek in Hydepark voor de voor aankomende predikanten verplichte seminarieperiode. Gedurende het assistentschap was het gezin Tukker inmiddels uitgebreid door de geboorte van de twee zoons Wouter en Andries, van wie schrijver dezes zich de oudste mag noemen. Als leermeesters heeft mijn vader in zijn Leidse periode naast Bakhuizen van den Brink vooral Miskotte leren waarderen, die als voorvechter van Barth’s dialectische theologie daarin een waardevol alternatief aandroeg voor bet historisch-kritisch theologische bedrijf dat in Leiden vigeerde. Ook de hervormde predikant Breukelman, die de exegetische methoden van Buber en Rosenzweig voor zowel het Nieuwe als het Oude Testament uitdroeg, had zijn grote belangstelling. Met zijn “doctorvader” Bakhuizen van den Brink, zijn oud-leraar en co-promotor De Bruin en ds. L. Kievit, bij wie hij rond de Leidse Koningskerk enige tijd vicaris was en die hem als predikant en pastor sterk inspireerde, heeft vader na zijn vertrek uit Leiden contact voor het leven gehouden.

In augustus 1966 vertrok het gezin Tukker naar Kinderdijk, waarheen het eerste beroep aangenomen was. Deze gemeente van 1800 zielen was tevens de grootste die vader tot nu toe gediend heeft. Er werd veel van de jonge predikant verwacht, niet alleen in bet pastoraat, wat hem aanvankelijk bet zwaarst viel, maar ook in bet geven van leiding aan deze groeiende gemeente. Zo werd het oude kerkgebouw aan de dijk gerestaureerd en voorzien van een nieuw orgel en kwam er aan de Middelweg een geheel nieuw wijkgebouw te staan. Toch werd dit voorgaan van de gemeente, zowel doordeweeks als in de zondagse eredienst als een dankbaar en zegenrijk werk ervaren. In deze periode bedankte vader dan ook voor enige benoemingen, waaronder die tot hoogleraar namens de Gereformeerde Bond aan de theologische faculteit te Utrecht in de vacature van Severijn. Wel was hij in die tijd enkele jaren hoofdbestuurslid van de Gereformeerde Zendingsbond. In breedkerkelijk verband was vader verbonden aan de groep verontruste hervormden rond dr. W. Aalders, die de secularisatie in hun kerk, met name in de prediking, aan de orde stelde. Met genoegen verrichtte hij als zodanig de taak van secretaris in de gesprekken van deze groep met het moderamen der hervormde synode. Tekenend is hierin de kritische positie die vader niet alleen ten opzichte van zichzelf maar ook ten opzichte van de kerk waarin hij wilde staan steeds ingenomen heeft. Deze houding is zeker niet vreemd geweest aan zijn latere zoeken naar een bijbels en theologisch verantwoord alternatief voor de veelal geseculariseerde hervormde theologie-opleidingen. Het gezin had in deze tijd veel te kampen met ziekte, maar men mocht zich opnieuw verheugen in de geboorte van twee kinderen, Josephine en Henk.

In het najaar van 1970 werd de pastorie van Kinderdijk verwisseld voor die in Kamerik, een dorp aan de westelijke rand van de provincie Utrecht nabij Woerden, echter niet dan nadat zestien beroepen en toezeggingen in overweging geweest waren. De plaatselijke hervormde gemeente was weliswaar in omvang ongeveer de helft van de Kinderdijkse, maar dit kwam geenszins in mindering op het werk dat in de gemeente te doen was. Ook bier vroeg het pastoraat veel aandacht en vader begeleidde hier bovendien bet merendeel van zijn vicarissen. En ook hier werd tijdens zijn predikantschap de kerk gerestaureerd en verrijkt met een nieuw orgel en een nieuw verenigingsgebouw. In 1974 nam vader de aanstelling tot universitair docent aan waarvoor zijn alma mater, de Leidse theologische faculteit, hem ditmaal benaderde. Het betrof een dubbele leeropdracht, namelijk het doceren van de vakken liturgische en symbolische geschriften en vaderlandse kerkgeschiedenis en, namens de Gereformeerde Bond, voor gereformeerde theologie. In Kamerik werkte vader aan onder andere twee kerkhistorische boeken. In “Van God en Zijn Kerk” behandelt hij de vroege kerkgeschiedenis tot de Middeleeuwen. Daarnaast verzorgde hij in de serie “Het Blijvende Woord” het deel Kerkgeschiedenis, dat biografisch van opzet is. In deze serie, vooral bedoeld voor bet godsdienstonderwijs op middelbare scholen, volgden later ook de delen “Bijbelse geloofsbegrippen” en (met anderen) “Kerken, secten en stromingen”. Enkele Zuid-Afrikaanse predikanten, die voor bun promotie­ studie naar Nederland kwamen, vertoefden in deze tijd in de gemeente. Het hieruit met vader voortvloeiende contact was niet slechts academisch van aard: in de zomer van 1975 was het hele gezin Tukker gedurende enkele onvergetelijke maanden in Zuid-Afrika te gast bij de diverse predikantsgezinnen. Ook nadien bleef er contact, vooral met dr. Pretorius, die later als hoogleraar naar België kwam. In de ruim vijf jaren dat vader in Kamerik stond, heeft de veelheid aan activiteiten, zowel in als bui­ ten de gemeente, hem ondanks de zware werkdruk toch ook steeds veel voldoening gegeven. Toen in het najaar van 1975 bet beroep naar bet Groningse Noordhorn werd aangenomen, mochten predikant en gemeente samen in dankbaarheid terugzien op een periode van opbouw en groei in bet Kamerikse gemeenteleven.

Noordhorn, niet ver ten westen van “stad” (Groningen) gelegen, is gemeentelijk ver­

bonden aan bet aangrenzende Zuidhorn. Hervormd-kerkelijk had het een predikant samen met de nabijgelegen dorpen Saaksum en Niezijl, alle met eigen kerkgebouw en kerkenraad. Het grootste deel van de zondagen werd dan ook besteed aan het voor­ gaan in de diensten, ’s morgens afwisselend in Noordhorn en Saaksum, ’s middags in Niezijl en ’s avonds weer in Noordhorn. In zekere zin betekende deze gemeentestructuur natuurlijk een extra belasting voor de predikant. Toch had vader bier voldoende bewegingsvrijheid voor de wekelijkse gang naar Leiden en kon hij zich ruimschoots wijden aan het schrijven van publicaties. Hier verschenen de andere delen van “Het Blijvende Woord”, enige prekenbundels en zijn eerste Zwingli-studie in boekvorm over diens 67 stellingen, getiteld “Vast vertrouwen en onberispelijk !even”. Verder nam vader initiatief en eindredactie op zich van het lijvige werk “Gij die eertijds verre waart”. Aan deze inleiding tot de gereformeerde zendingswetenschap werkten diverse scribenten uit de brede gereformeerde gezindte mee. In 1978 kwam een ver­ zoek van de Netherlands Reformed Church in het Amerikaanse Grand Rapids om daar in de zomer van dat jaar enkele weken de eigen predikant bij te staan in het gemeentewerk en ook ditmaal ging het hele gezin mee. Door de goede contacten die daar gelegd werden, onder meer met de bekende schrijver Comelis Lambregtse, is vader ook nadien nog verscheidene keren naar Grand Rapids teruggegaan. In 1979 werd vader aangesteld als docent en later tevens als adjunct-directeur aan de Evangelische Hogeschool (EH) in Amersfoort, waar men doende was naast het bestaande voorbereidingsjaar voor aankomende studenten ook enige HBO-opleidingen op te zetten. Omdat het werk in Leiden en Amersfoort op den duur niet te combineren was met het predikantschap, nam vader in 1980 afscheid van Noordhorn, Saaksum en Niezijl.

In Noordhorn had het gezin vier zeer aangename jaren doorgebracht; bovendien was

vader inmiddels gehecht geraakt aan de zakelijk-nuchtere maar toch ook hartelijke en rechtschapen mentaliteit van de Groningers. Mede hierdoor, maar vooral ook omdat moeder reeds vanuit Noordhorn als pastoraal medewerkster aan het Zonnehuis in Zuidhorn verbonden was, vestigde het gezin zich aldaar. Als emerituspredikant was vader daar ook werkzaam in het zonnehuispastoraat en kon hij zich verder wijden aan het werk voor de EH. Zo konden de oudste drie kinderen naar het hun dierbare Gomarus-college in Groningen blijven gaan.

Naast het doceren van verschillende vakken hield vader zich aan de EH vooral bezig met onderzoek naar de opzetmogelijkheid van een internationale bijbelgetrouwe christelijke universiteit. Deze instelling moest door middel van media- en correspondentievoorzieningen het academische onderwijs zeer breed toegankelijk maken. Voor hem was dit tegelijk een goede gelegenheid om een bijbels gefundeerd alternatief te bieden voor het steeds meer historisch-kritisch geladen theologieonderricht, zoals dat aan vele reguliere faculteiten gegeven werd. De onvrede met deze ook in Leiden bestaande situatie had vader er mede toe gebracht in 1981 voor het docentschap aldaar te bedanken. Omdat men aan de EH echter geen theologie wilde bedrijven, kwam het uiteindelijk niet tot oprichting van een dergelijk instituut. Het idee bleef in beraad, vooral in de contacten die vader in deze jaren legde met verscheidene Duitse collegae, die geïnteresseerd waren in het project, onder wie de hoogleraren Von Stockhausen, Huntemann en Von Padberg. Hoewel vader ondanks de bestaande meningsverschillen met genoegen aan de EH gewerkt heeft, deed het gemis van het voorgaan in een eigen gemeente zich toch zo sterk gelden, dat hij in 1982 het beroep naar de hervormde deelgemeente “De Bron” in Urk aannam en ingevolge bedankte voor zijn functies aan de EH. Voor het gezin betekende het vertrek uit Zuidhorn en daarmee het afscheid van het Zonnehuis en het vertrouwde Groningen wel een zeker offer, maar de hartelijke ontvangst in Urk verzachtte dat enigszins.

De hervormde deelgemeente op gereformeerde grondslag “De Bron”, die bij aankomst ongeveer 200 zielen telde, was een zeer jonge gemeente, zowel van samenstelling als in bestaansjaren. Qua modaliteit hield zij het midden tussen de andere twee hervormde gemeenten in Urk. In het sociaal eendrachtige maar kerkelijk sterk verdeelde Urk was het hierdoor toch mogelijk in “De Bron” regelmatig vogels van zeer diverse kerkelijke pluimage aan te treffen, niet alleen in de drukbezochte doordeweekse Bijbellezingen, maar tot in de zondagse erediensten toe. De bediening van deze dynamische gemeente in een zo boeiende kerkelijke context was voor vader zowel een persoonlijke weldaad als een ambtelijke bevestiging. Een weldaad was ook het vriendschappelijk contact met de Urker predikanten Bos en Speelman, dat van blijvende aard bleek. De onderbreking van het academische werk was evenwel slechts van korte duur. Door toedoen van eerdere bezoeken aan het Centrum voor Bijbelse Vorming in het Belgische Leuven kreeg vader in 1983 de aanstelling tot buitengewoon hoogleraar kerk- en dogmengeschiedenis aan de eveneens daar gevestigde Evangelische Theologische Faculteit (ETF). Dat was ook het jaar waarin de ETF erkend werd door de Belgische Staat. Op vaders voordracht werden later onder ande­ ren als hoogleraren ook zijn vrienden en collegae Beck, Bos, Huntemann, Von Padberg en Pretorius benoemd, met wie het reformatorisch-academische aandeel in de ETF aanzienlijk steeg.

Vaders ideaal van een internationale bijbelgetrouwe christelijke universiteit kreeg in zoverre het theologie betrof naast de ETF ook in Nederland bescheiden gestalte toen op zijn initiatief in 1984 het International Theological Institute (ITI) werd opgericht. Dit op correspondentie-onderwijs gebaseerde instituut heeft als doel een bijbels gefundeerde academische theologie-opleiding tot het oude kandidaatsexamen binnen het bereik te brengen van mensen met een gemiddelde tot hogere opleiding. Deze opzet, de kleinschaligheid en de collegiale sfeer onder de (Nederlandse en Duitse) docenten heeft het ITI voor alle betrokkenen steeds gemaakt tot een vreugde- en waardevolle onderneming. Met een van de docenten, dr. Ten Kate, met wie het contact nog uit de Groninger periode stamde, schreef vader een boek met een vertaling van nieuwtestamentische apocriefe geschriften, aan de hand waarvan bepaalde ont­ wikkelingen in de vroegste kerkgeschiedenis getraceerd konden warden. Eveneens in 1984, het 500e geboortejaar van Zwingli, schreef hij talrijke artikelen over deze min­ der bekende reformator. Vaders sterke belangstelling voor Zwingli ontstond in Leiden, toen hem diens belang in theologisch opzicht voor de Reformatie in de Nederlanden uit kerkhistorisch onderzoek gebleken was.

Na vijf jaren in Urk gestaan te hebben, waarin de gemeente geestelijk gevormd en in omvang meer dan verdubbeld was, nam vader in 1987 het beroep aan naar de Sionskerkgemeente in Epe. Met deze gemeente voelde vader zich door een vroegere avondmaalsviering sterk verbonden. Wegens het hoogleraarschap en decanaat aan de ETF was vader hier de eerste twee jaren parttime werkzaam, hetgeen mogelijk was door de grote inzet van kerkenraad en gemeente. Er deed zich echter aan de ETF een groeiende tegenstelling gelden tussen het bestuurlijk beleid en de academische belangen aan de zijde van bepaalde docenten, onder wie vader. Deze omstandigheid was uiteindelijk aanleiding voor hem om in 1990 ontslag te nemen als hoogleraar aan de ETF, nadat hij het jaar tevoren reeds als decaan bedankt was. Na de wederwaardigheden op het vlak van gecombineerd reformatorisch-evangelisch theologie-onderwijs concentreert vader zich nu vooral op reformatorische theologie-opleidingen en de bezinning op het eigene hierin. Zo is hij sinds 1990 docent kerkgeschiedenis aan de van de Gereformeerde Bond uitgaande Theologische Hogeschool in Zeist en over­ weegt hij mogelijkheden om het ITI uit te breiden tot een afgeronde theologie opleiding.

In de nabije toekomst wil vader zich verder wijden aan enige uitgebreide kerkhistorische boeken, waarvan sommige in samenwerking met anderen. Voor een andere grote liefde, het orgelspel, hoopt hij onder andere in de vorm van concerten meer plaats te kunnen inruimen. Epe is namelijk geen uitzondering op het feit dat vader in bijna al zijn standplaatsen heeft bewerkstelligd dat het bestaande kerkorgel tot een concert­ waardig instrument werd omgebouwd. Dat het gemeentewerk onder dit alles zou lijden, daarvoor behoeft nauwelijks gevreesd te worden. Al vaders vrienden en bekenden weten, dat het juist zijn veelzijdigheid is, die het hem mogelijk maakt om steeds met inspiratie en nieuwe inzichten zijn gehoor te verrijken, of het nu gemeenteleden, studenten of vrienden betreft. Wij wensen hem en de zijnen toe, dat hij na vijfentwintig zegenrijke ambtsjaren de zegen van deze verrijking onverminderd zal mogen blijven ervaren en uitdragen.